BOEKEN
BOEK

Hoe verder. Opkomst en ondergang van het poldermodel
Grimbert Rost van Tonningen
De aanleiding voor Hoe verder? is dat vrijwel alle politieke partijen voor de Tweede Kamerverkiezingen op 12 september a.s. forse nieuwe lastenverzwaringen voor de burgers en het bedrijfsleven voorstellen. Rost van Tonningen vraagt zich af hoe effectief ons bestuur is en wat het draagvlak bij de burgers voor het functioneren van de overheid zou moeten zijn. Met oog voor historische achtergronden – ingrijpende veranderingen na 1945, de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh, de opkomst van Geert Wilders, de krediet- en eurocrisis – brengt hij de historische ontwikkeling en de (dis)functionaliteit van het poldermodel in kaart en zoekt naar maatschappelijke oplossingen.
Ook verkrijgbaar als eboek
Inleiding: Wim Kok als held?
Het poldermodel heeft de afgelopen decennia in Nederland en ver daarbuiten een bijna mythische klank gekregen. De Amerikaanse president Bill Clinton informeerde in de jaren negentig bij onze toenmalig minister- president Wim Kok naar de geheimen van het succes van dit politieke besturingsmodel, waarmee – naar men zei – de ontwikkeling van kapitaal en arbeid positief kon worden gereguleerd. In die tijd groeide de economie in Nederland immers als kool, terwijl de werkloosheid met minder dan drie procent gering was, veel lager dan in de landen om ons heen. Onze premier meende dat de essentie van het poldermodel bestond uit dialoog en evenwicht. Bij dialoog hoorde tegenspraak en bij evenwicht tegenwicht. Dat was het belangrijkste voor het goed functioneren van de overheid. De direct betrokken partijen waren de belangenbehartigers van de werkgevers en werknemers, de regering en het parlement.
Daarmee werd de suggestie gewekt dat gestructureerde consensus tussen belangrijke maatschappelijke geleding en aan de wieg staat van economische groei en voorspoed, zelfs ineenland dat door handelsverbindingen voormeer dan vijftig procent afhankelijk is van het buitenland. Pas veel later bleek dat het massaal te gelde maken van overwaarde van eigen woningbezit veelmeer kon dienen als verklaring voor de welvaartsgroei in de regeerperiode van Kok. In ieder geval beter dan de eer te geven aan ongrijpbare bestuurlijke factoren, waar men in het idealistisch ingestelde Europa graag naar teruggrijpt. Zeker als het gaat om een verklaring voor belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen. Om succes of falen te kunnen vaststellen zal men toch een slagje dieper moeten analyseren. Dit brengt ons bij het boek van Michel Albert, Capitalisme contre capitalisme (1991), waarin deze Franse verzekeringsondernemer en econoom het verschil uitlegt tussen het Rijnlandse en het Angelsaksische bestuursmodel.
Het Rijnland kenmerkt zich volgens hem door de ‘solidariteit van het bergdal’. Omstandigheden dwingen tot saamhorigheid, die mensen nodig hebben om te overleven. Sneeuw moet worden geruimd, koeien moeten worden gehoed in alpenweiden en wegen moeten worden aangelegd op lastig terrein.
Alleen door een taakverdeling en checks and balances met besluitvorming gebaseerd op consensus kunnen de bewoners in het dal wonen en bereikbaar blijven. Leiderschap ligt verankerd in relatief grote colleges met betrokken partijen en met een voorzitter die zorgt dat er zoveel mogelijk unanimiteit is bij te nemen beslissingen. In de polder – de Nederlandse metafoor voor een dal – kunnen we met behulp van deze zienswijze verklaren waarom waterschappen tot de oudste bestuurslichamen in ons land behoren. Het was letterlijk pompen of verzuipen: als er geen bestuurlijke ordening werd geschapen, kon men niet overleven en het waterpeil niet beheersen – iedereen moest daaraan meewerken. Albert onderkende zelf dat zijn theorie doordrenkt was van religieuze trekjes, die soms op gespannen voet leken te staan met empirische factoren (zie de redenering van Wim Kok hierboven).
Het Angelsaksische bestuursmodel kenmerkt zich volgens Albert door de ‘openheid van de zee’. In dit model domineert de markt, wordt snel beslissen mogelijk gemaakt door eenhoofdig leiderschap en is solidariteit geen factor van doorslaggevende betekenis. Vele generaties pioniers in Amerika hebben deze stelling wellicht gretig omarmd, maar dat verklaart zeker niet alles. Immers, veel pelgrims uit Europese landen vonden in voorbije eeuwen pas rust in Amerika (of andere landen), omdat ze daar in zelfgekozen isolatie hun religie konden praktiseren. Kennelijk was daarvoor in hun vaderland geen plaats (of dal) beschikbaar. Solidariteit vroeg in dit verband om ruimte die in Europa niet en in Amerika wel aanwezig was. Tolerantie voor andere meningen ten tijde van de Middeleeuwen en de Reformatie, tijdens de perikelen daarna en zeker tijdens de wereldoorlogen in de vorige eeuw, was in het Rijnland soms ver te zoeken.
Feit is ook – in de huidige tijd – dat Amerikanen vaak veel religieuzer en veel fanatieker zijn dan Europeanen, vooral als het gaat om bewaking van ethische principes met betrekking tot bijvoorbeeld abortus en euthanasie. Ook daar is religie een geduchte factor, maar die staat losser van marktwerking en vrij kapitalisme dan in ons continent. Bij ons zijn, vanuit ideologische gedrevenheid, de meeste ‘ismen’ ontstaan.
Variërend van kapitalisme tot socialisme, liberalisme tot collectivisme en atheïsme tot katholicisme. Alberts theorie dat het Rijnlandse bestuursmodel meer religieus gedreven is dan het Angelsaksische klinkt in dit licht aannemelijk, maar veel houvast biedt het niet.
Persoonlijk denk ik dat het verschil tussen‘pioniers’ die erop uittrekkenen ‘zittenblijvers’ die hun zaken beter willen regelen meer zegt over het verschil tussen Angelsaksen en Rijnlanders dan Alberts theorie van bergdalen en open zee. Continentale (West-)Europeanen hebben ongetwijfeld meer met consensus en idealisme omdat ze een al bestaande en vaak ingewikkelde maatschappij moesten verbeteren. Angelsaksen hebben meer met leiderschap en vrij kapitalisme omdat ze erop uitmoesten trekken in onontgonnen land, somsmet veel risico’s. Dan is er weinig tijd voor verheven gedachten, het gaat dan om het naakte bestaan. Dat verklaart ook het egoïsme en de radicaliteit van de Amerikanen, de meest dominante groep onder de Angelsaksen. Alles bijeen hebben verschillen in bestuursmodellen zeer waarschijnlijk ook te maken met evolutie. We zitten dus of in een nog vrij jonge maatschappij zoals die van de Angelsaksen, of in een oeroude zoals die van het Rijnland, die is gebaseerd op duizenden jaren beschaving en die zelfs al voor de Grieken en Romeinen is ontstaan. Door dit verschil kan de wet van de remmende voorsprong optreden.
Het poldermodel steunt dus binnen de context van het Rijnland op tradities, die echter in ons land, dat zich later dan elders in Europa ontwikkelde, feitelijk pas zichtbaar werden in de Middeleeuwen (te beginnen met het waterschap en de gilden, maar daarover later meer). Daarnaast is het – Wim Kok volgend – ook onderhevig aan soms ondoorgrondelijk getint idealisme, al schudde deze socialist in 1995 tijdens de Den Uyl-rede zelf zijn ideologische veren af en liet hij zich na zijn aftreden in 2002 als toezichthouder opnemen in de hoogste rangen bij de regenten. De zelfgenoegzame dominee Nicolaas Beets, ooit kritisch student en onder het pseudoniem Hildebrand schrijver van Camera Obscura (1839), had hem dit niet kunnen verbeteren. Ideologie past in een continent dat nooit kon ophouden met nieuwe heilstaten creëren, meestal onder leiding van absolute vorsten of woeste dictators. Niet zelden zegende de geestelijkheid in het verleden de kanonnen waarmee de vijand werd beschoten. Kampioen van de verheerlijking van een perfecte samenleving in het Rijnland is ongetwijfeld de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau, met zijn hang naar de ‘zuiverheid van het Zwitserse bergdorp’, als ultieme vorm van een harmonieuze samenleving. Mede- Fransman Albert sluit hier met zijn bijna utopische zienswijze naadloos bij aan. Bij Rijnlanders en polderaars is niet de bewijslast primair belangrijk, zo lijkt het, maar het geloof dat de ideologie c.q. het maatschappelijk model in ethische zin goed is. Daar telt tevredenheid meer dan meetbare economische prestaties.
De Angelsaksen in nieuwe landen als Amerika, Australië en Canada hadden geen tijd voor dit theoretische geneuzel. Besturing moest effectief zijn, dat was wat hun primair interesseerde. Mede daardoor werd de trias politica van Montesquieu (met strikte scheiding van de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht) in die landen veel scherper afgebakend dan in het Rijnland zelf. Ook in het moederland van de Angelsaksen, Engeland, hield men zich minder dan op het vasteland bezig met hoog verheven principes bij besturing. De markt regeerde daar inderdaad meer, zoals Albert had vastgesteld. Dat de meer pragmatische attitude van onze merendeels Angelsaksische westerburen ook negatieve consequenties kon hebben voor integriteit staat vast. Als kapitalisme vrij baan krijgt zonder dat er voldoende regulerende en transparante kaders zijn, moet men niet raar staan te kijken als mensen er met de buit vandoor gaan. De vigerende kredietcrisis werpt die kwestie indringend op.
Dit essay probeert de ontwikkeling en de (dis)functionaliteit van het poldermodel in kaart te brengen. Tevens onderzoekt het welke vorm van welvaart dit model ons al dan niet gebracht heeft. Daarbij komen begrippen als economische groei, geld verdienen en inkomensverdeling aan de orde en ook wie geld mag beheren en schulden mag maken. We willen beknopt de zin en onzin van het poldermodel scheiden, evenals onderzoeken waar verantwoord beheer begon en waar door schuldverslaving en het daarbij behorend moreel verval het einde zou kunnen naderen. Ook willen we ingaan op wat er kan gebeuren wanneer bestuurlijke inteelt optreedt, normen vervagen en er ‘barbaren’ voor de poort verschijnen zoals bij het West-Romeinse Rijk. Ten slotte wordt de vraag opgeworpen wat er met Nederland zou kunnen gebeuren nadat het huidige poldermodel is opgehouden te bestaan. De redenering in dit essay is holistisch, er wordt niet gezocht naar uitgebreide onderbouwing, maar naar aannemelijkheid van het gebezigde betoog.

'Bij de formatie van een kabinet wordt altijd gesproken over snijden in eigen overheidsvlees. Wellicht dat Rost van Tonningens analyse daarbij behulpzaam kan zijn.' - Nederlands Dagblad
Opiniestuk in Trouw van Grimbert Rost van Tonningen
De totale crisis kan in Nederland niet veraf zijn. Natuurlijk, de Europese schuldencrisis is een bedreiging, maar dat is niet het ergste: het is vooral door de onmacht van Nederland om zichzelf te organiseren.
Bron: Trouw.nlGetipt door H. de Vries Boeken te Haarlem
Rost van Tonningen vraagt zich af hoe effectief ons bestuur is en wat het draagvlak bij de burgers voor het functioneren van de overheid zou moeten zijn.
Bron: deVriesBoeken.nlInterview bij OVT Radio
Grimbert Rost van Tonningen over zijn onlangs verschenen boek Hoe verder? Opkomst en ondergang van het poldermodel.
Bron: Geschiedenis24.nlColumn op Managementsite.nl
'Poldermodel is feodaal geworden' zo kopt de Volkskrant bij het interview dat ik gaf naar aanleiding van mijn in deze week verschenen essay: Hoe verder? Opkomst en ondergang van het poldermodel. Een rakere typering van mijn betoog is nauwelijks in een korte zin te geven. Het poldermodel anno 2012 is achterhaald, niet meer representatief voor de bevolking, gecorrumpeerd met een fikse dosis cliëntelisme van (ex) politici, erg duur met vele overbodige overheidsorganen. Hoe kon het zover komen?
Bron: Managementsite.nl